Voertuigen voor God: Kerk in Nood zorgt al 70 jaar voor mobiliteit

9/05/2019 Leuven – 70 jaar geleden begon de door de “spekpater” Werenfried van Straaten (1913-2003) opgerichte Oostpriesterhulp (tegenwoordig Kerk in Nood) met haar actie “Een voertuig voor God”. Zogenaamde “rugzakpriesters” werden gemotoriseerd om aan de ontheemde katholieken in de Duitse diaspora pastorale zorg te bieden.

“In zeven scholen geef ik godsdienstlessen en op drie centraal gelegen plaatsen celebreer ik regelmatig de Heilige Mis. Elke week leg ik 215 kilometer af per fiets, vaak in de regen en in sneeuwbuien, op wegen en paden die in de winter met ijs en smeltende sneeuw, in de lente met modder en in de zomer met los zand bedekt zijn.” Klachtenbrieven als deze brachten pater Werenfried van Straaten op het briljante idee om priesters in het naoorlogse Duitsland met een motorvoertuig uit te rusten.

Pater Joseph Schneider, een rugzakpriester
uit Freisenteinau, op zijn motorfiets.

Na de gruwelen van de Tweede Wereldoorlog en de beslissing om de vroegere oostelijke gebieden van Duitsland van de rest af te scheiden moesten meer dan 15 miljoen mensen hun thuis verlaten. Meer dan de helft van die ontheemden waren katholieken.

Veel van die katholieken uit de voormalige Oost-Duitse provincies werden in nagenoeg volledig evangelische regio’s gevestigd waar er vaak al eeuwenlang geen enkele katholieke kerk meer te vinden was.

Voor de spirituele steun en troost en de toediening van de sacramenten in die gebieden waren zowat 3.000 priesters, “helden van de pastorale zorg“, verantwoordelijk. Ze waren zelf uit hun thuisregio verdreven en trokken te voet van dorp naar dorp, met in een rugzak de liturgische voorwerpen die ze nodig hadden om de Heilige Mis te celebreren.

Met hun versleten kleding en hun opgelapte rugzakken zagen de priesters er veeleer uit als zwervers. Elke dag waren ze urenlang onderweg en legden ze honderden kilometers af. Ze trotseerden weer en wind en verplaatsten zich meestal te voet. Sommigen hadden wat meer geluk en beschikten over een fiets. Veel van die ontheemde priesters stierven, aangezien hun gezondheid door de verdrijving uit hun thuisstreek al ondermijnd was.

Al in 1947, korte tijd na het einde van de oorlog, was pater Werenfried zich bewust van de materiële en spirituele nood van de ontheemden. De Nederlandse norbertijn van de abdij van Tongerlo in België was een visionair van de naastenliefde. Hij vertrouwde op God, op het goede in de mens en op de kracht van de vergeving, zelfs tussen verbitterde mensen die elkaars tegenstander waren geweest in de oorlog. Daarom zamelde hij in eerste instantie in België en Nederland onvermoeibaar kleren en levensmiddelen in voor de ontheemden.

Hulpkonvooien

Nadat hij de schokkende berichten van de rugzakpriesters had gehoord, bedelde pater Werenfried vanaf 1949 ook om “voertuigen voor God”. En hij deed dat met succes. Op amper twee maanden tijd slaagde hij erin genoeg geld in te zamelen voor 120 auto’s! Hij herkende de tekenen der tijd en plande met een onverdroten ondernemingsgeest de volgende acties: “Met hulpkonvooien moeten wij oostwaarts trekken. Wij moeten vrachtwagens bemannen met priesters en barstensvol liefdesgaven laden.”

Heilige Mis met pater Titus in de kapelwagen voor
katholieke vluchtelingen in een protestants dorp.

Toen pater Werenfried over hulpkonvooien predikte, bedoelde hij dat letterlijk. Op 22 april 1952 werden in Königstein, het voornaamste religieuze centrum van de ontheemde katholieken en de tegenwoordige zetel van het internationale hoofdkantoor van Kerk in Nood, 70 auto’s en 14 zogenoemde “kapelwagens” gezegend. De kapelwagens waren trekkers met oplegger die tot mobiele kapellen waren omgebouwd.

Vanaf dat moment waren twee decennia lang telkens een Duitse en een buitenlandse missionaris samen met een chauffeur met de kapelwagen van Oostpriesterhulp onderweg. De kerk werd letterlijk naar de dorpen gereden en gaf de ontheemden opnieuw moed om verder te leven. Een chauffeur herinnert zich dat hij met een “kolossaal grote wagen” rondreed. Hij zei dat hij zich bij het besturen ervan als een “roofdiertemmer” voelde. Elk van die kapelwagens was immers 14 meter lang, twee meter breed, drie meter hoog en vijf ton zwaar. Een zijwand kon worden uitgeklapt, waardoor een altaar zichtbaar werd. Aan de andere kant bevond zich de ingang van de biechtstoel. Achteraan in het voertuig was de slaapplaats voor de twee priesters ondergebracht en de chauffeur overnachtte in de stuurcabine.

In 1970 waren de grote kapelwagens voor de laatste maal onderweg. Ze waren te gast op honderden plaatsen in Duitsland  en soms ook in het buitenland. Voor ontelbare ontheemden waren de mobiele kapellen spirituele toevluchtsoorden in de moeilijke tijden na de Tweede Wereldoorlog.

Hulp met voertuigen ligt Kerk in Nood tot op vandaag heel nauw aan het hart.

Motorisering van de pastorale zorg werd in de hulporganisatie van pater Werenfried, die tegenwoordig Kerk in Nood heet en sinds 2011 een pauselijke stichting is, een van de voornaamste doelstellingen. Dat is tot op vandaag niet anders. In vele landen overal ter wereld zijn de afstanden tussen de dorpen en steden aanzienlijk groter dan in Duitsland. In sommige landen is een parochie uitgestrekter dan een bisdom in Europa. Opdat de medewerkers van God op weg naar een Heilige Mis, een zieke of een stervende niet “zouden blijven steken”, financiert Kerk in Nood voertuigen die aangepast zijn aan de lokale omstandigheden: terreinwagens, fietsen en motorfietsen en soms ook boten.

Door Volker Niggewöhner

We gebruiken cookies op deze website. Indien u doorgaat gaan we er vanuit dat u deze toestaat.

Doe een gift

Schrijf me in voor de digitale nieuwsbrief

Voor een goed databeheer hebben we deze gegevens nodig. Ons privacybeleid